LECTIONARIUM
van de
TRIDENTIJNSE MIS
Donderdag in de Passieweek
Daniël 3:25,34-45 En midden in het vuur begon Azarja te bidden; hij opende zijn mond, en hij sprak: Ach, verstoot ons toch niet voor altijd Terwille van uw Naam, En verbreek toch niet uw verbond! Onthoud ons toch uw barmhartigheid niet, Terwille van Abraham uw vriend, Van Isaak uw dienaar, van Israël uw heilige: Aan wie Gij beloofd hebt, hun kroost te vermeerderen Als de sterren aan de hemel, En als het zand aan de oever der zee. Maar nu zijn we voor alle volkeren vernederd, o Heer, Over de hele wereld om onze zonden verdrukt; Nu hebben wij geen koning meer, geen leider en profeet; Geen brand- geen slachtoffers, geen gave, geen wierook, Zelfs geen plaats, om U de eerstelingen te bieden, En genade te vinden! Neem ons aan om ons vermorzeld hart en ootmoedige geest, Als kwamen wij met brandoffers van rammen en stieren; En alsof wij met tienduizenden vette lammeren kwamen, Zo moge onze offerande thans voor U gelden. Ach, laat ze U toch weer verzoenen, Opdat die op U vertrouwen, niet worden beschaamd. Thans volgen wij U van ganser harte; We vrezen U, en zoeken uw aanschijn. Beschaam ons dan niet, maar handel met ons naar uw goedheid, En naar de volheid van uw ontferming. Red ons door uw wonderwerken; Heer, verheerlijk uw Naam! Maar laat allen te schande worden, Die uw dienaren kwaad doen; Laat ze schandelijk van al hun macht worden beroofd, En hun kracht worden gebroken; Opdat ze erkennen, dat Gij alleen zijt: God de Heer, Verheerlijkt over heel de aarde!
Het Evangelie volgens Lucas 7:36-50 Een der farizeën verzocht Hem eens bij zich ten eten. Hij ging het huis van den farizeër binnen, en lag aan tafel aan. En zie, daar was een vrouw, die in de stad als zondares bekend stond. Toen ze vernam, dat Hij in het huis van den farizeër aan tafel was, ging ze er heen met een albasten kruik vol balsem. Wenend ging ze achter Hem staan, bij zijn voeten, en begon zijn voeten met tranen te besproeien, en met het hoofdhaar af te drogen. Dan kuste ze zijn voeten, en zalfde ze met balsem. Toen de farizeër, die Hem genodigd had, dit zag, zeide hij bij zichzelf: Als Hij een profeet was, zou Hij weten, wie en wat voor een vrouw het is, die Hem aanraakt; een zondares! Nu nam Jesus het woord en sprak tot hem: Simon, Ik heb u iets te zeggen. Hij zeide: Spreek, Meester. Een geldschieter had twee schuldenaars; de een was hem vijfhonderd tienlingen schuldig, de andere vijftig. Daar ze niet konden betalen, schold hij het beiden kwijt. Wie van de twee zal nu het meest van hem houden? Simon antwoordde: Ik vermoed: hij, wien hij het meest heeft kwijtgescholden. Hij zei hem: Ge hebt juist geoordeeld. Nu keerde Hij Zich naar de vrouw, en sprak tot Simon: Ziet ge die vrouw? Ik ben in úw huis gekomen; gij goot geen water op mijn voeten, maar zij heeft mij voeten met haar tranen besproeid en met de haren afgedroogd. Gij hebt Mij geen kus gegeven; maar zij heeft, sinds Ik binnenkwam, niet opgehouden, mijn voeten te kussen. Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten met balsem gezalfd. En daarom zeg Ik u: Haar zonden, haar vele zonden zijn haar vergeven; want zij heeft veel liefde getoond. Wien weinig vergeven wordt, toont weinig liefde. Nu sprak Hij tot haar: Uw zonden zijn u vergeven. De disgenoten begonnen bij zichzelf te zeggen: Wie is Hij, dat Hij zelfs zonden vergeeft? Maar Hij zei tot de vrouw: Uw geloof heeft u gered, ga heen in vrede.