INHOUDSTAFEL | LEZINGEN VAN VANDAAG

LECTIONARIUM

van de

TRIDENTIJNSE MIS

Donderdag in de vierde week van de Vasten

Het tweede boek Koningen 4:25-37 Zo ging ze op weg, en begaf zich naar den godsman op de berg Karmel. Toen de godsman haar in de verte zag aankomen, zei hij tot zijn dienaar Gechazi: Daar is die Sjoenamietische. Ga haar tegemoet, en vraag haar, hoe het gaat met haarzelf, haar man en haar kind. Zij antwoordde: Goed. Maar toen ze bij den godsman op de berg was gekomen, omklemde ze zijn voeten. Gechazi trachtte haar weg te duwen, maar de godsman sprak: Laat haar begaan, want ze is diep bedroefd; Jahweh houdt het voor mij verborgen, en heeft het mij niet geopenbaard. Nu sprak zij: Heer, heb ik u soms om een zoon gevraagd? Heb ik u niet gezegd: Misleid mij toch niet! Toen beval hij Gechazi: Omgord uw lenden, neem mijn staf in de hand, en ga hem op den jongen leggen; en als ge iemand ontmoet, groet hem niet, en wanneer men u groet, antwoord dan niet. Maar de moeder van den jongen zei: Zo waar Jahweh leeft en bij uw leven; ik verlaat u niet. Toen stond hij zelf op, en ging met haar mee. Gechazi, die hun vooruit was gegaan, legde de staf op den knaap; maar deze gaf geen geluid of teken van leven. Daarom keerde hij terug. En toen hij Eliseus tegenkwam, zei hij hem: De jongen is niet ontwaakt. Nu trad Eliseus het huis binnen, en zag den jongen dood op zijn bed liggen. Hij ging de kamer in, deed de deur achter hen beiden toe, en bad tot Jahweh. Daarna strekte hij zich uit op het kind, en legde de mond op zijn mond, de ogen op zijn ogen, en de handen op zijn handen. Zo bleef hij op hem uitgestrekt, totdat het lichaam van het kind warm was geworden. Toen liep hij eenmaal in huis op en neer, ging weer naar boven, en strekte zich nogmaals op hem uit. Nu begon de jongen te niezen, tot zeven maal toe, en eindelijk deed hij zijn ogen open. Eliseus riep Gechazi en sprak: Roep de Sjoenamietische. Hij riep haar, en ze kwam. En Eliseus zeide tot haar: Hier hebt ge uw zoon. Ze liep naar hem toe, zonk neer aan zijn voeten, en boog zich diep ter aarde; daarna nam ze haar kind op en ging heen.

Het Evangelie volgens Lucas 7:11-16 Enige tijd later ging Hij naar een stad. Naïn geheten, vergezeld van zijn leerlingen en van een talrijke schare. Juist toen Hij de stadspoort naderde, werd er een dode uitgedragen, de enige zoon van zijn moeder, die weduwe was. Heel veel mensen uit de stad vergezelden haar. Toen de Heer haar zag, had Hij innig medelijden met haar, en zeide tot haar: Ween maar niet. Hij kwam dichterbij, en raakte de baar aan; de dragers bleven staan. En Hij sprak: Jonge man, Ik zeg u: Sta op. De dode richtte zich op, en begon te spreken. Zo gaf Hij hem aan zijn moeder terug. Allen werden door vrees bevangen; ze verheerlijkten God en zeiden: Een groot profeet is onder ons opgestaan; en: God heeft zijn volk bezocht!