INHOUDSTAFEL | LEZINGEN VAN VANDAAG

LECTIONARIUM

van de

TRIDENTIJNSE MIS

H. Stefanus, martelaar

Handelingen van de Apostelen 6:8-10,7:54-60 Intussen deed Stéfanus, vol genade en kracht, grote wonderen en tekenen onder het volk. Daarom begonnen er sommigen uit de synagoge, welke die der Vrijgelatenen Cyreneërs en Alexandrijnen wordt genoemd, en sommigen uit Cilicië en Azië, met Stéfanus te twisten; maar ze waren niet bestand tegen de wijsheid en den Geest, waarmee hij sprak. Toen ze dit hoorden, barstten ze in woede los, en knarsetandden tegen hem. Maar hij, vervuld van den Heiligen Geest, blikte op naar de hemel, en zag de heerlijkheid Gods en Jesus staande aan de rechterhand Gods. En hij sprak: Zie, ik zie de hemelen open, en den Mensenzoon staan aan de rechterhand Gods. Maar ze schreeuwden het uit, stopten hun oren, en stormden als één man op hem los. Ze wierpen hem buiten de stad, en stenigden hem. En de getuigen legden hun mantels neer voor de voeten van een jongen man, Saul geheten. En terwijl men Stéfanus stenigde, bad hij, en sprak: Heer Jesus, ontvang mijn geest. Dan zonk hij op zijn knieën neer, en riep met luider stem: Heer, reken hun deze zonde niet toe. Na deze woorden ontsliep hij. Ook Saul stemde in met die moord.

Het Evangelie volgens Matteüs 23:34-39 Ziet, daarom zend Ik tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden. Sommigen van hen zult gij doden en kruisigen, anderen geselen in uw synagogen, en van stad tot stad achtervolgen, opdat al het onschuldige bloed, dat op aarde is vergoten, over u moge komen: van het bloed van den rechtvaardigen Abel af, tot het bloed van Zakarias, den zoon van Barakias, dien gij gedood hebt tussen de tempel en het altaar. Voorwaar, Ik zeg u: neerkomen zal dit alles op dit geslacht. Jerusalem, Jerusalem, dat de profeten doodt, dat stenigt, die tot u zijn gezonden: hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzamelt; maar gij hebt niet gewild. Zie, uw huis zal in puin blijven liggen. En Ik zeg u: Van nu af zult gij Mij niet meer zien, totdat gij roept: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren.