INHOUDSTAFEL | LEZINGEN VAN VANDAAG

LECTIONARIUM

van de

TRIDENTIJNSE MIS

Quatertemperzaterdag in september

Leviticus 23:26-32 Jahweh sprak tot Moses: Bovendien valt op de tiende dag van de zevende maand de verzoendag. Dan moet ge een godsdienstige bijeenkomst houden, boete doen, en een vuuroffer aan Jahweh brengen. Op die dag moogt ge geen enkele arbeid verrichten; want het is een verzoendag, om verzoening voor u te verkrijgen voor het aanschijn van Jahweh, uw God. Iedereen, die op die dag geen boete doet, zal van zijn volk worden afgesneden. Iedereen, die op die dag enige arbeid verricht, zal Ik uit zijn volk verdelgen; ge moet u van alle arbeid onthouden. Dit is een eeuwig geldende wet voor al uw geslachten, waar ge ook woont. Het moet een grote sabbat voor u zijn, waarop ge boete moet doen; van de avond van de negende dag der maand tot de volgende avond moet ge uw rustdag vieren.

Leviticus 23:39-43 Op de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer ge het ooft van het land binnenhaalt, moet ge bovendien zeven dagen lang het feest van Jahweh vieren. De eerste dag moet een rustdag zijn, en de achtste dag eveneens. Op de eerste dag moet ge kostelijke boomvruchten nemen met palmtakken, twijgen van loofrijke bomen en laurieren, en u zeven dagen lang voor het aanschijn van Jahweh, uw God, verheugen. Ieder jaar moet ge het zeven dagen lang als een feest ter ere van Jahweh vieren; dit is een eeuwig geldende wet voor al uw geslachten. In de zevende maand moet ge het vieren, en dan zeven dagen lang in tenten wonen; allen die in Israël zijn geboren moeten dan in tenten wonen; opdat uw nageslacht moge weten, dat Ik de Israëlieten in tenten deed wonen, toen Ik hen uit Egypte heb geleid. Ik ben Jahweh, uw God!

Micha 7:14,16,18-20 Weid met de herderstaf uw volk, De schapen, die uw erfdeel zijn, Die eenzaam wonen in het woud: Midden op de Karmel. Laat hen grazen in Basjan en Gilad Als in de dagen van weleer; De heidenen zullen het zien, Zich schamen, als de macht hun ontzinkt; Ze leggen de hand op hun mond, En hun oren worden doof. Welke God, die als Gij de zonde vergeeft, En de misdaad vergeet van de Rest van uw erfdeel; Die zijn gramschap niet eeuwig laat duren, Want Hij heeft de barmhartigheid lief! Hij zal zich weer onzer ontfermen, Met voeten treden onze schuld, En in de diepten der zee Slingert Hij al onze misdaden heen. Gij zult uw trouw aan Jakob gestand doen, Uw ontferming aan Abraham: Zoals Gij onze vaderen hebt gezworen, Sinds de dagen vanouds.

Zacharia 8:14-19 Want zo spreekt Jahweh der heirscharen: Zoals Ik besloten was, u te kastijden zonder erbarmen, toen uw vaderen Mij hadden getart, spreekt Jahweh der heirscharen: zo ben Ik thans daarentegen besloten, Jerusalem en het huis van Juda te overstelpen met gunsten. Neen, weest niet bang! Dit zijn de geboden, die ge moet onderhouden: Spreekt de waarheid tegen elkander; velt eerlijke en billijke vonnissen onder uw poorten; beraamt elkanders ongeluk niet; hebt een afschuw van de meineed; want dit alles haat Ik, is de godsspraak van Jahweh! Nu werd het woord van Jahweh tot mij gericht: Zo spreekt Jahweh der heirscharen! De vasten van de vierde maand, de vasten van de vijfde, de vasten van de zevende, de vasten van de tiende maand zullen voor het huis van Juda in vreugde en blijdschap verkeren, en in vrolijke feesten. Hebt slechts de waarheid en vrede lief!

Daniël 3:47-51,52-56 De vlammen laaiden boven de oven uit, negen en veertig el hoog. Langs alle kanten sloegen ze uit, en verbrandden ook de Chaldeën, die ze rond de oven konden bereiken. Want de engel des Heren was met Azarja en zijn vrienden in de oven gedaald, en joeg de vuurvlammen buiten de oven. Maar de oven maakte hij van binnen koel, alsof er een morgenwind waaide; het vuur raakte hen zelfs niet aan, pijnigde en deerde hen niet. Toen hieven die drie in de oven een loflied aan, en verheerlijkten en zegenden God uit één mond: Geloofd zijt Gij, Heer, o God onzer vaderen; Geprezen, verheven voor eeuwig! Geloofd zij uw heilige en heerlijke Naam; Geprezen, verheven in de eeuwen der eeuwen! Geloofd zijt Gij in uw heilige en heerlijke tempel; Geprezen, verheven voor eeuwig! Geloofd zijt Gij op de troon van uw rijk; Geprezen, verheven voor eeuwig! Geloofd zijt Gij, die tronend op Cherubs de afgrond Geprezen, verheven voor eeuwig! doorschouwt; Geloofd zijt Gij in het firmament van de hemel; Geprezen, verheven voor eeuwig!

De brief aan de Hebreeën 9:2-12 Want er was een eerste tabernakel, waarin de kandelaar, de tafel en de toonbroden waren geplaatst; dit werd het Heilige genoemd. Achter het tweede voorhangsel was een tabernakel, die het Heilige der Heiligen genoemd werd. Dit bevatte naast een gouden reukaltaar ook de ark des verbonds, die geheel met goud was overtrokken, en waarin zich de gouden vaas met het manna bevond, benevens de staf van Aäron die gebloeid had, en de verbondstafelen; en daarboven waren de cherubs der glorie, die het zoendeksel overschaduwden. Maar het is niet nodig, hierover thans in bijzonderheden uit te weiden. En wanneer dit alles zó was ingericht, gingen de priesters ten allen tijde in de eerste tabernakel, om er de diensten te verrichten; maar in de tweede alleen de hogepriester, en slechts éénmaal in het jaar en niet zonder het bloed, dat hij offerde voor zijn eigen nalatigheid en voor die van het volk. Hiermee geeft de heilige Geest te verstaan, dat de weg tot het Heiligdom nog niet open staat, zolang de eerste tabernakel nog stand houdt, die een afbeelding was van de tegenwoordige tijd. Vandaar dat er gaven en offers worden gebracht, welke den offeraar niet kunnen volmaken naar het geweten, doch die tegelijk met spijzen, dranken en allerlei wassingen enkel vleselijke voorschriften zijn, vastgesteld tot aan de tijd van het volmaakte Bestel. Maar Christus, optredend als Hogepriester der toekomende goederen, is het Heiligdom binnengegaan door de grotere en volmaaktere Tabernakel, welke niet met handen gemaakt is, —dat wil zeggen, welke niet tot deze schepping behoort; niet door bloed van bokken en kalveren, maar door zijn eigen Bloed; ééns voor altijd, daar Hij een eeuwige verlossing verworven had.

Het Evangelie volgens Lucas 13:6-17 En Hij sprak deze gelijkenis: Iemand had een vijgeboom, die in zijn wijngaard geplant was; hij kwam er vruchten aan zoeken, maar vond er geen. Toen zei hij tot den wijngaardenier: Zie, al drie jaar kom ik aan die vijgeboom vruchten zoeken, en vind er geen. Houw hem om; waarom put hij de grond nog uit? Maar hij antwoordde hem: Heer, laat hem dit jaar nog staan, totdat ik eerst de grond om hem heen heb omgespit, en bemest. Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht. Zo niet, houw hem dan om. Eens was Hij op de sabbat in een der synagogen onderricht aan ‘t geven. En zie, daar was een vrouw, die sinds achttien jaar van een ziektegeest was bezeten; ze ging krom, en kon onmogelijk recht overeind staan. Toen Jesus haar zag, riep Hij haar, en zeide: Vrouw, ge zijt van uw ziekte verlost. Hij legde haar de handen op, en ogenblikkelijk stond ze recht overeind, en loofde God. Maar de overste der synagoge was verontwaardigd, omdat Jesus op de sabbat genas; hij nam het woord, en zei tot het volk: Er zijn zes dagen, waarop men moet werken; komt dus op die dagen, om u te laten genezen, en niet op de sabbat. Maar de Heer gaf hem ten antwoord: Huichelaars, maakt niet ieder van u op de sabbat zijn rund of zijn ezel los van de kribbe, om ze weg te leiden en te drenken? En moest dan deze dochter van Abraham, die de satan: ziet eens: achttien jaren lang heeft gebonden, niet op de sabbat van die band worden verlost? Toen Hij dit zei, werden al zijn tegenstanders beschaamd, maar heel de menigte verheugde zich over al de heerlijke dingen, die Hij verrichtte.