LECTIONARIUM
van de
TRIDENTIJNSE MIS
Tweede zondag van de Advent
De brief aan de Romeinen 15:3-13 Ook Christus heeft zichzelf niet gezocht; maar zoals geschreven staat: “De smaad van hen, die u smaden, is op Mij gevallen;” alles toch wat vroeger geschreven werd, is tot onze onderrichting geschreven, opdat we de hoop zouden verkrijgen door het geduld en de vertroosting, die de Schriften ons bieden. De God van geduld en vertroosting schenke u dan de geest van onderlinge eensgezindheid naar het voorbeeld van Christus Jesus, opdat gij eendrachtig en uit één mond den God en Vader van onzen Heer Jesus Christus verheerlijken moogt. Gij moet u dus tot elkander getrokken gevoelen, zoals ook Christus Zich onzer heeft aangetrokken tot verheerlijking van God. Ik bedoel, dat Christus de Bedienaar der besnijdenis is geworden, opdat Gods getrouwheid zou blijken door de vervulling der beloften aan de Vaders; maar dat de heidenen God om zijn barmhartigheid moeten verheerlijken, zoals er geschreven staat: “Daarom zal ik U onder de heidenen belijden, En een lofzang aanheffen ter ere van uw Naam.” En wederom zegt ze: “Verheugt u, gij heidenen, Te zamen met zijn volk!” En eveneens: “Looft den Heer, alle heidenen, Verheerlijkt Hem, alle naties!” En Isaias zegt weer: “Het zal de Wortel van Jesse zijn, Die opstaat om ook over de heidenen te heersen; Op Hem zullen de heidenen hopen.” Moge dan de God van hoop door het geloof u vervullen met alle vreugde en vrede; opdat gij rijke overvloed van hoop moogt verwerven door de kracht van den heiligen Geest!
Het Evangelie volgens Matteüs 11:2-10 Toen Johannes in de gevangenis de werken van Christus vernam, liet hij Hem door zijn leerlingen vragen: Zijt Gij het, die komen moet, of moeten we een ander verwachten? Jesus antwoordde hun:Gaat en bericht aan Johannes, wat gij hoort en ziet. Blinden zien en kreupelen gaan, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden verrijzen en aan armen wordt het evangelie verkondigd. Zalig is hij, die zich niet ergert aan Mij. Toen ze waren heengegaan, begon Jesus tot de menigte over Johannes te spreken: Wat zijt gij in de woestijn gaan zien? Een riet, dat door de wind wordt bewogen? Neen; wat zijt gij gaan zien? Een mens, in zachte kleren gedost? Zie, die in zachte kleren gedost gaan, zijn in de paleizen der koningen. Waarom zijt ge dan uitgelopen? Om een profeet te zien? Ja, zeg Ik u, en meer dan een profeet. Hij is het, van wien geschreven staat: “Zie, Ik zend mijn gezant voor U uit, Die U de weg zal bereiden.”