INHOUDSTAFEL | LEZINGEN VAN VANDAAG

LECTIONARIUM

van de

TRIDENTIJNSE MIS

Zeventiende zondag na Pinksteren

De brief aan de Efeziërs 4:1-6 Ik, de gevangene voor de zaak des Heren, vermaan u dus, dat gij u gedraagt overeenkomstig uw roeping; dat gij elkander in liefde verdraagt met alle ootmoedigheid, zachtheid en geduld; dat gij uw best doet, de eenheid des geestes te bewaren door de band van de vrede. Eén lichaam en één geest, zoals gij ook geroepen zijt tot één hoop, die aan uw roeping ontspruit; één Heer, één geloof, één doopsel; één God en Vader van allen, die boven alles, door alles, en in alles is.

Het Evangelie volgens Matteüs 22:34-46 Toen de farizeën vernamen, dat Hij de sadduceën tot zwijgen gebracht had, kwamen ze naar Hem toe; en een hunner, een wetgeleerde, vroeg, om Hem op de proef te stellen: Meester, wat is het grootste gebod in de Wet? Jesus zei hem: “Gij zult den Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel en heel uw verstand.” Dit is het grootste en eerste gebod. En het tweede daaraan gelijk: “Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.” Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten. Daar nu de farizeën toch bij elkaar waren, vroeg Jesus hun: Wat dunkt u van den Christus? Wiens zoon is Hij? Ze zeiden: Van David. Hij zeide hun: Hoe noemt David in den Geest Hem dan Heer, wanneer hij zegt: “De Heer heeft gesproken tot mijn Heer: Zet U aan mijn rechterhand, Totdat Ik uw vijanden leg Als een voetbank voor uw voeten!” Als David Hem Heer noemt, hoe is Hij dan zijn zoon? Niemand kon Hem antwoord geven; en van die dag af durfde niemand Hem meer ondervragen.